- uitgaan
- {{uitgaan}}{{/term}}1 [naar buiten, van huis gaan] sortir (de)2 [doven] s'éteindre3 [+ van][als uitgangspunt nemen] partir (de)4 [+ van][verspreid worden] émaner (de)5 [+ van][georganiseerd worden] être organisé (par)6 [+ op][eindigen] se terminer (par, en)♦voorbeelden:1 een avondje uitgaan • sortir (en ville)het huis uitgaan • quitter la maisonde uitgaande post • le courrier sortantvan uitgaan houden • aimer les sortiesop verkenning uitgaan • aller en reconnaissance3 ervan uitgaande dat … • partant du principe que …van een veronderstelling uitgaan • partir d'une hypothèselaten we uitgaan van een gezin van 4 personen • prenons une famille de 4 personnes4 er gaat niets van hem uit • il ne fait preuve d'aucune initiativedeze verklaring gaat uit van het ministerie • cette déclaration émane du ministère6 dit woord gaat uit op een t • ce mot se termine par un tde Franse werkwoorden die op -er uitgaan • les verbes français qui se terminent en -er¶ de bioscoop gaat uit • c'est la sortie du cinéma
Deens-Russisch woordenboek. 2015.